Tijdens de operatie snijdt de (plastisch) chirurg met een soort kaasschaaf een dun laagje van de huid (het transplantaat). Over het algemeen wordt hiervoor huid van het bovenbeen gebruikt. Er ontstaat een schaafwond, die ongeveer binnen 3 weken spontaan zal genezen. Deze schaafwond wordt de donorplaats genoemd.
De schaafwond wordt met een verband, een zogenaamd alginaat afgedekt. Dit is een steriel, zacht, wit en sterk absorberend verband. Bij contact met de wond vormt het verband geleidelijk een vochtige gel die helpt bij de genezing. Deze gel is donkerbruin of donkerrood van kleur.
Vervolgens wordt de wond afgedekt met een doorzichtig folie. In sommige gevallen wordt over de folie een groot gaas en een drukverband met een zwachtel aangebracht.
Het verkregen huidtransplantaat gaat door een soort molen waardoor het een honingraatstructuur krijgt. Hierdoor wordt het oppervlak van het transplantaat sterk vergroot zodat een veel groter gebied met het huidtransplantaat bedekt kan worden.
De (plastisch) chirurg legt het huidtransplantaat vervolgens op de wond en zet het met kleine nietjes en/of lijm vast, zodat het niet kan verschuiven. Op de getransplanteerde huid wordt een siliconengaas gelegd en dit wordt afgedekt met een beschermend verband.