Carpaal Tunnel Syndroom (behandelingen keuzehulp)
Voor carpale tunnel syndroom (CTS) zijn verschillende behandelingen beschikbaar. In deze keuzehulp krijgt u informatie over de voordelen en nadelen van iedere behandeling. De keuzehulp kunt u gebruiken om het gesprek met uw arts voor te bereiden. Samen kiest u de behandeling die het best bij u past.
De behandeling
Voor het behandelen van een CTS zijn verschillende mogelijkheden. Behandeling 2 en 3 zorgen ervoor dat u minder klachten hebt, maar genezen niet. De klachten kunnen weer terugkomen. Alleen behandeling 4 kan ervoor zorgen dat de klachten wegblijven. Meer informatie vindt u op deze website.
1. Afwachten
- U kunt activiteiten die uw klachten erger maken proberen te vermijden.
- Soms kan het helpen als uw werkplek wordt aangepast.
- U kunt een fysiotherapeut om oefeningen voor thuis vragen. Maar er is geen bewijs dat dit helpt.
De behandeling is iets voor u als:
- U minder dan zes weken klachten heeft en/of u er niet te veel last van heeft.
- U klachten heeft door overbelasting.
Bij ongeveer 50 van de 100 (50%) patiënten worden de klachten minder. Er is een grote kans dat uw klachten terugkomen of blijven. Als uw klachten meer dan een aantal maanden blijven bestaan is er kans op schade aan de zenuw.
2. Spalk
Een spalk houdt de pols recht. Daardoor worden de klachten minder. U kunt uw duim en vingers gewoon bewegen (afbeelding). De spalk kan het best ’s nachts worden gedragen. Een spalk heeft geen risico’s.
U draagt ’s nachts of tijdens activiteiten die uw klachten uitlokken een spalk om uw pols. Overdag kunt u uw hand gewoon gebruiken. De behandeling is iets voor u als:
- U minder dan zes maanden klachten heeft en/of u er niet te veel last van heeft.
- U vooral ’s nachts klachten heeft.
- U klachten heeft door overbelasting.
Bij ongeveer 50 van de 100 (50%) patiënten worden de klachten minder. Op korte termijn kan een spalk iets beter werken dan afwachten. Bij sommige patiënten komen de klachten na zes weken weer terug.
Er is een grote kans dat uw klachten terugkomen. Er is wel bewijs dat deze behandeling helpt, alleen kortdurend en bij een deel van de patiënten.
Er zijn geen risico’s of bijwerkingen. Een spalk dragen kan wel onhandig zijn en kan leiden tot irritatie van de huid.
3. Injectie
Bij deze behandeling krijgt u een injectie in de carpale tunnel. De arts spuit een medicijn (lidocaine/depomedrol) in de pols waardoor de zwelling in de carpale tunnel minder wordt. De zenuw zit dan niet meer klem en de klachten worden minder. Na de injectie kunt u uw hand gewoon gebruiken.
De behandeling is iets voor u als:
- U niet te veel last heeft van uw klachten.
- U veel last heeft van uw klachten, maar geen operatie wilt.
- U klachten heeft door overbelasting.
Bij ongeveer 50-70 van de 100 (50-70%) patiënten worden de klachten minder. Dit gebeurt na ongeveer één tot twee weken. Op korte termijn kan een injectie iets beter werken dan afwachten of een spalk. De injectie kan na twee maanden herhaald worden.
Er is een grote kans dat uw klachten terugkomen na enkele maanden.
Keren de klachten terug? Dan kunt u nog een injectie krijgen. Meer dan twee injecties wordt niet aangeraden.
Risico’s en bijwerkingen:
- De injectie kan pijnlijk zijn.
- Er is een zeer kleine kans dat u een infectie krijgt of een bloeding.
- Er is een zeer kleine kans dat een zenuw of pees wordt beschadigd en dat u uw hand niet meer goed kunt gebruiken.
Bij 1 op de 1000 patiënten wordt de zenuw geraakt. Dit leidt tot zenuwschade en minder beweging en gevoel in de hand.
4. Operatie
De enige behandeling die CTS geneest, is een operatie. Bij een operatie wordt het bandje over de carpale tunnel doorgesneden (afbeelding). Daardoor wordt de ruimte in de tunnel groter en zit de zenuw niet meer klem. Het gevoel in de hand en de vingers is dan meestal gelijk weer terug. Vaak kiest de arts pas voor een operatie als de andere behandelingen niet meer helpen.
Soms helpt een operatie ook niet meer. De zenuw en de duimspier zijn dan zo beschadigd dat ze niet meer kunnen genezen. Een operatie wordt afgeraden bij pijn die u alleen tijdens bepaalde activiteiten ervaart.
Voor de operatie krijgt u een lokale verdoving door een prik in de pols. U bent dus wakker maar voelt geen pijn. U kunt kiezen voor algehele narcose als u dat liever heeft. U gaat dezelfde dag nog naar huis.
Pijn rond de snee kan twee weken tot maanden na de operatie bestaan. Constante doofheid of gekrompen duimspieren herstellen niet altijd na een operatie. Zenuwtesten kunnen afwijkend blijven, ook na een succesvolle operatie. Na de operatie duurt het een paar weken voordat u uw hand weer normaal kunt gebruiken. U mag één maand niet zwaar tillen.
De behandeling is iets voor u als:
- U veel last heeft van uw klachten en/of door uw klachten niet goed kunt functioneren.
- Ook als u minder last heeft van uw klachten kunt u geopereerd worden.
Effect:
- Na drie maanden zijn de klachten bij 80 van de 100 (80%) patiënten blijvend verbeterd.
- Na 6 maanden zijn de klachten bij 95 van de 100 (95%) patiënten blijvend verbeterd.
- Meteen na de operatie merkt u vaak al dat de tintelingen weg of minder zijn.
Bij minder dan vijf van de 100 (5%) van de patiënten komen de klachten later weer terug. Als uw klachten terugkomen, kan de chirurg u opnieuw opereren.
Risico’s:
- Er is een kleine kans dat u een infectie krijgt of een bloeding. (1 op 100)
- Er is een kleine kans dat een zenuw of pees wordt beschadigd en dat u uw hand niet meer goed kunt gebruiken. (1 op 1000)
- U kunt tot zes maanden na de operatie nog pijn hebben aan de binnenzijde van uw pols.
- Het operatielitteken kan enkele maanden gevoelig blijven.